Vanwaar die verkramping over de hoofddoek?

Bijna twintig jaar zijn we bezig met discussies over hoofddoekverboden bij de overheid en met het georganiseerde verzet tegen zo’n verboden. Terwijl de overheid nog steeds verdeeld is over de kwestie, flakkert het debat weer op. Aanleiding zijn een vonnis over de mogelijkheid om een hoofddoek te dragen bij de Brusselse vervoersmaatschappij MIVB en de aanstelling van Ihsane Haouach, die een hoofddoek draagt, als regeringscommissaris bij het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (IGVM). Daarnaast zijn er de vele verhalen die niet de media halen. Op Facebook getuigde deze week nog Kaoutar Achahbar dat ze met hoofddoek niet welkom is als stagiair bij de dienst Samenleving en Jeugd van de Stad Lokeren, waar ze al drie jaar vrijwilligerswerk doet.

Twee argumenten worden sinds de vroege jaren 2000 ingezet - en we keren per citaat even naar die periode terug. Ten eerste de hardnekkige fabel dat vrouwen die een hoofddoek dragen worden onderdrukt door streng-islamitische mannen: “Kunnen we aanvaarden dan moslimmeisjes en -vrouwen minder rechten hebben dan hun mannelijke soortgenoten [sic]? Kunnen we aanvaarden dat ze tegen hun zin een sluier of boerka moeten dragen, dat ze gedwongen uitgehuwelijkt worden, dat hun schaamlippen aaneengenaaid worden, dat ze verstoten worden, dat ze ‘ge-eremoord’ worden?” (Dirk Verhofstadt, DS 14/10/2004). Ten tweede de bewering dat vrouwen met een hoofddoek een bedreiging zijn voor de rechtsstaat: “Vrouwen met een hoofddoek aan het loket zijn het begin van een dijkbreuk waarin gelovigen steeds meer speciale behandelingen vragen in naam van God” (idem, DM 27/5/2003).

Van meet af aan hebben feministische groepen als Furia zich uitgesproken in dit debat. In eerste instantie was dat in reactie op het argument van ‘onderdrukking’. De (vooral mannelijke) beleids- en opiniemakers die toen voor een hoofddoekenverbod pleitten, hengelden daarmee immers openlijk naar onze steun. Volgens hen was het een feministische kerntaak om ‘onderdrukte moslima’s’ te helpen. Furia heeft steeds geweigerd om zich voor die kar te laten spannen. Net als in de strijd voor het recht op abortus, die andere zaak die decennia feministisch engagement kostte, stellen we de keuzevrijheid en het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen voorop. Dat deden en doen ook andere vrouwenorganisaties, waaronder Baas Over Eigen Hoofd (Boeh!), en de vele individuele vrouwen met een hoofddoek die hun stem laten horen. En alvast op dit punt lijkt er een zekere vooruitgang te zijn: in wat we gemakshalve even de kwaliteitsmedia noemen, zullen weinigen nog beweren dat de hoofddoek per definitie gelijkstaat aan onderdrukking. Omwille van die geschiedenis wil Furia trouwens niet spreken van een verbod op uiterlijke levensbeschouwelijke kentekens, maar hebben we het over een hoofddoekenverbod. Wat het in de praktijk ook blijkt te zijn.

Het argument van de neutraliteit van de overheid en de scheiding van kerk en staat bleek ‘succesvoller’ en wordt ook vandaag van stal gehaald in het debat over de MIVB en dat over de aanstelling van Ihsane Haouach als regeringscommissaris. De neutraliteit van de overheid is zeker een belangrijk beginsel: de Grondwet bepaalt dat de overheid zich neutraal moet opstellen ten opzichte van haar burgers en hen in al hun diversiteit gelijk moet behandelen. Wat dat inhoudt, ligt niet exact vast. Dat een gemeenteambtenaar zich niet uitdost met parafernalia van een politieke partij lijkt een evidentie. Maar wat met kleding die hoort bij de vrije godsdienstbeleving – een door de Grondwet beschermd recht? Kan je de neutrale staat vertegenwoordigen wanneer je godsdienstige overtuiging af te lezen is aan je kledij? Die vraag wordt sinds begin jaren 2000 door tegenstanders van de hoofddoek gesteld en met een ‘neen’ beantwoord. Volgens hen komt de neutraliteit van de overheid in het gedrang wanneer een moslima met hoofddoek een akte van de burgerlijke stand opmaakt (een opgegeven reden: een lesbisch of homokoppel zou zich scheef bekeken kunnen voelen – echt?). Wanneer een trambestuurder een hoofddoek draagt (reden: onduidelijk). Wanneer een stagiaire met hoofddoek de gemeentelijke jeugddienst vervoegt (reden: onduidelijk). Bij de aanstelling van een regeringscommissaris bij het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (reden: opnieuw obscuur).

Is het niet hoogtijd om die verkramping los te laten en te kijken of het spanningsveld tussen beide grondwetsbepalingen wel zo groot is als voorgesteld? Er zijn niet zo gek veel functies denkbaar waarin een hoofddoek twijfel kan doen rijzen over de neutraliteit van de overheid. Rechters zijn een (sereen!) debat waard. Maar buschauffeurs, stagiaires, regeringscommissarissen …?

En hebben we zin om in dit debat inspiratie te halen uit Frankrijk? Een land dat vanuit zijn koloniale verleden een verwrongen omgang heeft met de hoofddoek? Hebben we zin om in België een gecontesteerd concept van laïcité te importeren, ten koste van de vrijheid van onderwijs en het recht op werk van vrouwen die een hoofddoek dragen? Waarom kijken we niet naar het Verenigd Koninkrijk, waar een hoofddoek in overheidsdiensten overal de normaalste zaak van de wereld is? Of gewoon naar eigen land, want we hebben in België al een traditie van de toepassing van de scheiding van kerk en staat waarin vrouwen met een hoofddoek perfect hun plaats kunnen hebben. Kijk naar de overheden die geen verbod kennen of een verbod weer ongedaan maakten. Van de al zo vaak voorspelde rampspoed is niets te merken.  Terwijl er op de plaatsen mét een verbod alleen verliezers zijn. De vrouwen die beknot worden in hun recht op werk. En de brede samenleving, die onvermijdelijk wordt meegetrokken in een islamofoob verhaal (al wordt dit in alle toonaarden ontkend).

We hebben er alle vertrouwen in dat vrouwen met een hoofddoek uitstekende bus- en tramchauffeurs zullen blijken bij de MIVB. We hebben alle vertrouwen in regeringscommissaris Ihsane Haouach. We hopen heel erg dat Kaoutar Achahbar stage kan lopen. En we hopen dat eindelijk komaf wordt gemaakt met de hoofddoekverboden.

Els Flour, Furia-lid

Dit opiniestuk werd gepubliceerd op 9/06/2021 in De Morgen.

Privacy Policy